maandag 8 september 2008

Werk

Het leuke van zetten was, vond ik tenminste, dat je een tegenstander had in de vorm van een corrector. Die corrector zag jou ook als tegenstander natuurlijk, en dat hoort ook zo. Je maakt wel samen een produkt, maar het gaat om de manier waarop dat produkt gemaakt wordt.
Soms bestond er openlijke vijandschap, maar bij mij is dat nooit zo geweest. Altijd fatsoenlijke mensen als corrector gehad, geen rare snoeshanen die vreemde regels hanteerden enzovoorts.
De beste corrector had ik van 1985 tot 1990: Job van Koningshoven. Beste corrector, beste vent ook. Ik kon goed met hem overweg.
Het was zeer moeilijk om Job te verleiden tot het maken van vergissingen. Dat is me ook maar één keer echt gelukt. Ik draag dan ook met een overwinningsvaandel het volgende feitje op aan de godin van het zetten, wier naam ik niet meer weet.
Het project was een boekje voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin na een enorm lange zin de term ministeriële gave voorkwam. Prachtig. Als je als zetter zo’n tekst tegenkomt, begin je al te smullen.
Dus ik tik: ministëriele vage. En verdomd, daar had ik Job te pakken! Hij ziet dat vage natuurlijk staan, en denkt: dat is fout, Ben. Dat was ook fout, Job!
Job is de enige met wie ik een zetterij zou willen oprichten. Hij kende zijn Nederlands, Duits, Frans en Engels, zoals ik die talen ook ken. Hij maakte eigenlijk nooit een vergissing in zijn werk. Hij kende ook de verschillen tussen een Baskerville en een Times, een Haas Helvetica en een Futura. Een vakbroeder.

Geen opmerkingen: