zaterdag 23 augustus 2008

Komt u maar met uw Godsbewijs

- 19 augustus. Drie dagen geleden, meldt Google hulpvaardig.
- Ja.
- Leg maar uit.
- Druk.
- Dat zeggen ze allemaal!
- Mijn rechterhand S. heeft vakantie. Dubbel werk op kantoor. En denk niet dat ik met S. erbíj om zes uur naar huis kan.
- Maar er is meer.
- Ja. Filosofische onderwerpen.
- Ik dacht dat je filosofie interessant vond?
- O ja. Ja.
- Maar?
- Maar eigenlijk... is het nooit echt iets voor mij geweest. Ik heb het altijd belangrijk gevonden, vind dat ook nog steeds, maar dat is heel iets anders.
- En dan komt Ben met zo'n filosofisch stuk.
- Nou ja, dat valt wel mee, maar ik dacht wel: geen Godsbewijzen? Alleen Thomas van Aquino had er al vijf. En dan had je dat raadselachtige ontologische Godsbewijs, dat me altijd weer ontglipte zo gauw ik het dacht begrepen te hebben. En dan wil ik daar serieus op ingaan.
- Terwijl je veel liever over de hockeymeiden zou willen praten.
- Oh God. De hockeymeiden. Ja, daar geef ik de hele filosofie any fucking old day of the week voor cadeau.
- Je zou compleet dwarfed zijn. Er als een verlegen schooljongen bij staan.
- Natuurlijk, met mijn boeken en mijn Internet voel ik me op mijn gemak. Het is maar om aan te geven wat me interesseert als er geen gevoel van moeten bij komt.
- Ik hoef het verder niet te weten hoor.
- Dank je. Maar het stukje waarin ik betoogde dat er wél Godsbewijzen zijn, maar dat we die niet bestuderen omdat we tegenwoordig om het hardst om bewijzen vragen, maar daar tegelijkertijd helemaal niet echt in geïnteresseerd zijn - in dat stukje raakte ik hopeloos vast. Want ik heb zelf ook geen zin me in die Godsbewijzen te verdiepen.
- Lees je nog wel eens iets?
- Ja. Ik zit weer in de Amerikaanse geschiedenis. Lekker concreet, misschien dus wel te vergelijken met die hockeymeiden. The Years of Lyndon Johnson ben ik aan bezig. Je weet niet wat je leest. Als jongeman ging Johnson in het gezelschap van mensen bij wie hij in het gevlei wilde komen op de grond zitten. Ook als er stoelen vrij waren. Hij ging vlak voor zo iemand op de grond zitten. Vanaf kniehoogte naar boven kijkend, knikkend hoe zeer hij het met de spreker eens was. Anderen die erbij waren wisten niet wat ze meemaakten. De ene na de andere getuige (daar zijn je bewijzen) vertelt hoe abject Johnson's gedrag was. Dat andere aanwezigen elkaar hoofdschuddend aankeken. Maar het werkte. De mensen op wie hij die techniek toepaste, verleenden hem gunsten waar die anderen niet van durfden dromen. Where flattery is concerned, no excess is possible, is de les. Die anderen hadden misschien hun trots, maar Johnson werd president van de Verenigde Staten.
- Dat soort dingen lees je graag.
- Ik zou natuurlijk The Logic of Scientific Discovery moeten lezen, en in een gedegen blogstuk uitleggen hoe dat zit, met de logic van de scientific discovery. Maar bij die Johnson heb ik een beeld.

Geen opmerkingen: